Tot nu toe hebben we gewerkt met variabelen van verschillende basisdatatypes, zoals int, float32, string, enzovoort. We hebben echter de mogelijkheid om nieuwe datatypes te creëren, die in wezen verzamelingen zijn van andere datatypes.

Structs, ook wel structuren genoemd, zijn in feite door de gebruiker gedefinieerde datatypes. Daarom kan een struct soms ook worden aangeduid als een datatype.

In de bovenstaande afbeelding zien we een illustratie van een structuur genaamd Person, die velden bevat van verschillende datatypes, namelijk name, age en salary. Een structuur zelf fungeert als een blauwdruk die bepaalt welke gegevens worden opgeslagen in een instantie van dat type. We kunnen een instantie, oftewel een variabele, aanmaken met het datatype Person en vervolgens de naam, leeftijd en het salaris van een persoon daarin opslaan.

Op vergelijkbare wijze kunnen we ook arrays maken met het datatype Person. Structs zijn dus zeer nuttig wanneer we gerelateerde gegevens op een georganiseerde manier willen opslaan en benaderen.

De volgende syntaxis wordt gebruikt voor het declareren van een struct in code:

type structName struct {
    element_1 datatype
    element_2 datatype
    element_3 datatype
    …
}

Opmerking

De termen type en struct zijn sleutelwoorden in Golang.

Volgens bovenstaande syntaxis kunnen we het voorbeeld van de Person struct, dat hierboven is besproken, implementeren:

Hieronder volgt een iets complexer voorbeeld dat ook een array bevat:

In het bovenstaande voorbeeld is er een veld genaamd grades, dat een array is van grootte 5 en type float32. In de volgende hoofdstukken leren we hoe we struct-gegevens kunnen opslaan, benaderen en wijzigen.

We kunnen ook andere structs (aangepaste datatypen) refereren binnen de definitie van structs. Bijvoorbeeld, de Course struct bevat een veld genaamd students, dat een slice is van het type Student: